De bepaling van gesteldheid lijkt erg op een bijwoordelijke bepaling.
Een bepaling van gesteldheid zegt iets over twee zinsdelen: het onderwerp of lijdend voorwerp en het gezegde.

Een bepaling van gesteldheid wordt ook wel ‘dubbelgebonden bepaling’ genoemd, omdat er enerzijds een relatie is met het gezegde (HOE doet iemand iets - lijkt op een bijwoordelijke bepaling) en anderzijds een relatie met het onderwerp (of het lijdend voorwerp - lijkt op bijvoeglijke bepaling of naamwoordelijk gezegde)

Er zijn 3 soorten bepaling van gesteldheid:

A.    een bepaling van gesteldheid tijdens de handeling
B.    een bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling
C.    een bepaling van gesteldheid volgens de handeling

ad A. Deze bepaling van gesteldheid drukt handeling (DOEN) of toestand (ZIJN) uit die tijdens de actie plaatsvindt (lachend), maar is voor die handeling niet noodzakelijk. Bijvoorbeeld:

    Luidkeels zingend kwam hij de klas binnen.
    Angstig keek hij rond.

Deze bepaling van gesteldheid is lastig te onderscheiden van een bijwoordelijke bepaling. Het verschil zit in de sterke relatie met het onderwerp. Een bijwoordelijke bepaling heeft alleen een relatie met het gezegde.

ad B. Er ontstaat een toestand die het GEVOLG is van de handeling. Bijvoorbeeld:

    We benoemden hem tot voorzitter.
    Marianne verft het hek groen.
    Hij kookt de aardappels gaar.
    Het bord viel in scherven.

ad C. De uitgedrukte gesteldheid houdt wel verband met het werkwoord, maar is er geen gevolg  van.

    Het geluid klonk onheilspellend.
    Ik vind deze locatie geschikt.
    Die taart smaakt geweldig.
    Wij noemen onze katten Sem en Tom.
    

(De geschiktheid van de locatie is wel een TOESTAND, maar geen GEVOLG van de handeling). Ze geeft een opvatting weer. Bij dit soort bepalingen van gesteldheid zie je vaak werkwoorden als: vinden, achten, verklaren...

Een bepaling van gesteldheid kan zijn:

1.    een bijvoeglijk naamwoord
2.    een zelfstandig naamwoord
3.    een zinsdeel dat begint met een voorzetsel