Een voorzetsel is een woord dat ik (meestal) ergens voor zet. Een voorzetsel geeft een relatie weer tussen de woordgroep waar het deel van uitmaakt en een ander element in de zin. Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord is.

We kennen grofweg drie soorten voorzetsels: van plaats, van tijd en 'overige'.

  • Bij voorzetsels van plaats kan je het voorzetsel voor 'de boot' zetten: in de boot, op de boot, onder de boot, naast de boot, ... Het zinsdeel waar het voorzetsel mee begint is dan meestal een bijwoordelijke bepaling van plaats.
  • Bij voorzetsels van tijd kan je het voorzetsel voor 'het feest' zetten: voor het feest, na het feest, tijdens het feest, ... Het zinsdeel waar het voorzetsel mee begint is dan meestal een bijwoordelijke bepaling van tijd.
  • Overige voorzetsels vallen hier een beetje buiten: per post, met jou, ...

Sommige voorzetsels passen in meerdere categorieën.

Soms komt een voorzetsel ook achter de woordgroep aan waar het bijhoort. Je hebt dan meestal een verschil in betekenis (en in benaming):

  • Hij | loopt | in de stad. (in de stad = bijwoordelijke bepaling van plaats)
  • Hij | loopt | de stad in. (de stad in = bepaling van richting)