Een zelfstandig naamwoord heet zo, omdat het een naam geeft aan een 'zelfstandigheid'.
Dit kunnen concrete zaken zijn: een persoon (opa, Jan) of dier (hond) , ding (huis, vork) of plaats (Den Bosch, badkamer).
Maar ook abstracte zaken: gevoelens (verliefdheid), tijdsruimtes (uur), eigenschappen (hoogte), gebeurtenissen (ontmoeting) en denkbeeldige personen of zaken (heksen, elfenland).

Voor een zelfstandig naamwoord kan ik altijd een lidwoord zetten (het hoeft er dus niet altijd te staan):

  • de of het:
  • een (let op: spreek uit als [un] anders heb je het over het telwoord één = 1)

 

De meeste zelfstandige naamwoorden kunnen zowel in het enkelvoud (huis) als in het meervoud (huizen) voorkomen. Er zijn wel een paar uitzonderingen:

  • alleen enkelvoud, bijvoorbeeld: politie, brandweer, vee
  • alleen meervoud, bijvoorbeeld: hersens/hersenen

Van de meeste zelfstandige naamwoorden kan een verkleinwoord worden gemaakt: huisje, boompje, beestje.

Van eigennamen en sommige andere zelfstandige naamwoorden die naar personen wijzen, kan door een s achter het woord te zetten ook een bezitsvorm worden gemaakt: Piets kamer, mijn tantes auto, mamma's haar. (let op: soms is er een apostrof nodig)