De persoonsvorm - in heel veel grammaticamethodes is het de allereerste les.

Waarom vinden we de persoonsvorm zo belangrijk? Enig idee?

En je leerlingen? Weten die waarom het zo fijn is als je weet wat de persoonsvorm is?

Ik heb de volgende redenen waarom ik vind dat het handig is als mijn leerlingen weten wat een persoonsvorm is en of een woord in een zin een persoonsvorm is:

  • Spelling
    Dat je hout in “Een boom is van hout”  wel langer mag maken maar houdt in “zij houdt van ijs” niet, kun je alleen maar weten als je weet dat de persoonsvorm zich aan specifieke regels houdt. Dat heel veel mensen hier moeite mee hebben, zie je overal om je heen.
  • Kennis die handig is voor andere talen
    De persoonsvorm geeft informatie over wie en wanneer iemand iets is/doet. In het NL hebben we daarvoor ook nog andere middelen, maar in sommige talen is dat cruciaal.
    Ik eet speelt zich in een andere tijd af dan Ik at.
  • Structuur in de zin ontdekken
    De persoonsvorm is de spil in de Nederlandse zin. Als je die weet, kun je vrij makkelijk de structuur in de zin vinden met een stappenplan.

Ik ben niet de enige die het handig vindt om te weten wat een persoonsvorm is. 

Omdat de persoonsvorm zo belangrijk is, denken we dat het dus cruciaal is om kinderen te leren hoe ze de persoonsvorm kunnen vinden. 

Dus dat doen we.

In alle methodes die je kunt vinden, in alle filmpjes die je op youtube vindt als je zoekt op persoonsvorm, krijg je vooral een lijst met tips over hoe je de persoonsvorm kunt vinden. 

En geloof me, ik deed het ook zo. Sterker nog, ik was ervan overtuigd dat dat een prima manier was. Ik heb zelf ook zo’n filmpje gemaakt. En een mooi lijstje (want misschien was je daar wel naar op zoek ;-)).

 

Hoe vind ik de persoonsvorm? (mijn oude aanpak)

Begin je met ontleden en heb je nog niet geleerd hoe je persoonsvormen als vorm van het werkwoord kan herkennen? Neem dan het volgende uitgangspunt:

Ik maak de zin vragend.
De persoonsvorm komt op de eerste plaats van de zin te staan.

Er is altijd maar één persoonsvorm in een gewone zin (zonder bijzinnen).
Om de persoonsvorm te vinden, zijn er drie mogelijkheden:

  • de zin is niet vragend. Maak de zin vragend -> de persoonsvorm komt op de eerste plaats te staan.
     
     Ik loop op straat.  
     Loop ik op straat?   loop is de persoonsvorm

     

  • de zin is al vragend. De persoonsvorm staat al op de eerste plaats
     
     Loop ik op straat?  loop is de persoonsvorm

     

  • de zin is vragend en begint met een vragend woord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, …).
    Vervang het vragende woord door een bevestigend woord (die, dat, daar, dan, daarom, zo, …). De zin is nu niet vragend meer. Dus ik kan de zin weer vragend maken.
     Waar loop ik?  
     Daar loop ik.  
     Loop ik daar?  loop is de persoonsvorm
 

Waterdicht systeem, toch? En werkt als een trein bij jonge kinderen. Want kleuters kunnen al vraagzinnen maken ;-).

Het allerfijnste van deze aanpak: je kunt kinderen al heel jong leren dat er voor de persoonsvorm bijzondere spellingregels zijn.

Maar wat mist hier? Dat heb ik pas later ontdekt.

Eerst kreeg ik de discussie met leerkrachten van oudere leerlingen: vraagzinnen maken werkt niet als je een zin hebt met bijzinnen.
Dus toen ook de aanpak meegenomen van het veranderen van het getal in de zin (enkelvoud naar meervoud of omgekeerd) en het veranderen van de tijd van de zin (tegenwoordige tijd naar verleden tijd of omgekeerd).
 

Hoe doe ik het nu?

Toen kwam ik de Taalprof tegen. En hij liet mij zien hoe absurd onze aanpak eigenlijk is, door een geweldige vergelijking te maken met een cursus Voetbal.

Stel, je wilt iemand die helemaal niets van voetbal weet (ja, het is een vreemd voorbeeld in een land met meer dan 16 miljoen bondscoaches ;-)) een formele cursus voetbal geven.

En je begint bij les 1: De keeper….

(kijk het filmpje vanaf 3:12 tot 11:22 om de volledige vergelijking te zien; het zet je aan het denken over de manier waarop wij nu op school met de persoonsvorm omgaan) 

 

Wat doen we als we kinderen de persoonsvorm willen leren?

We leren ze hoe ze hem moeten vinden.

Met een truc, om het maar even denigrerend te zeggen.

 

Niet wat het is. Niet wat het doet in de zin.

 

En dan krijg je dus kinderen (en volwassenen!) die in de zin:

Ik vind grammatica stom.

het woordje ik aanwijzen als persoonsvorm.

Logisch, ‘ik’ is immers een vorm om een persoon aan te duiden.

 

Bovendien zijn de trucs niet waterdicht. Ze werken eigenlijk vooral als je weet wat je aan het doen bent. En heb je ze dan nog nodig???

 

Bijvoorbeeld de enkelvoud-meervoud omzetting. Je moet wel weten wat je in het enkelvoud of meervoud moet zetten, om de juiste conclusie te trekken.

 

Kijk bijvoorbeeld naar de zin:

Ik zie een jongen lopen. 

 

Als ik nu van 'een' 'drie' maak (van enkelvoud naar meervoud dus), verandert jongen in jongens: Ik zie drie jongens lopen. 

Dat moet ‘jongen’ dus de persoonsvorm zijn, toch?

 

Ander voorbeeld. De omzetting van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd.

Ging jij nou morgen naar Italië?

Ik maak van 'morgen' 'vorige week' en voilà:

Ging jij vorige week naar Italië?

 

En neem bijvoorbeeld de zin:

Hoeveel ijsjes heb jij op vandaag?

Dan is ‘Hoeveel’ natuurlijk de persoonsvorm. Het staat toch vooraan in de vraagzin?!

 

Tja, zul je denken. Dit zijn natuurlijk hele flauwe voorbeelden. 

Klopt. 

Maar het zijn voorbeelden die uit het leven gegrepen zijn.

En als je echt alleen maar de regels hebt om je te helpen, dan kom je er niet uit.

 

Natuurlijk: puur het toepassen van de regels om de persoonsvorm te vinden, zal je in redelijk wat gevallen de juiste persoonsvorm opleveren. 

Zeker als je het een aantal keren oefent, en kinderen bijvoorbeeld aanwent om een regel te gebruiken om de persoonsvorm te vinden en een tweede regel om zichzelf te controleren.

 

Maar eigenlijk leren we kinderen daarmee een losse truc, waar ze geen betekenis aan kunnen hechten, waar ze het nut niet van inzien en die ze alleen maar doen omdat de juf het zegt.

 

Is dat echt wat we voor ogen hebben?

 

Ik dacht het niet.

 

Hoe dan wel?

 

Voor mij is het benoemen van de persoonsvorm een logische stap na het vinden en benoemen van de werkwoorden

 

Zoals je in het artikel over het werkwoord  hebt kunnen lezen, ga ik met kinderen onderzoeken wat er met de vorm van het werkwoord gebeurt als je het in een zin gaat gebruiken.

 

Zo ontdekken ze zelf dat werkwoorden een andere vorm krijgen als een andere persoon het werkwoord doet. 

En dat het werkwoord een andere vorm krijgt als de zin zich in een andere tijd afspeelt.

En dat het werkwoord vooraan komt te staan als ik de zin vragend maak.

 

Bij het werkwoord doe ik dat eigenlijk vooral mondeling.

Als ik toe ben aan de persoonsvorm, dan pak ik er pen en papier bij.

 

Ik laat de leerling een aantal werkwoorden noemen.

Ik pak er een zonder open of gesloten lettergreep, bijvoorbeeld werken, draaien, fietsen, …

 

Die schrijf ik groot op in drukletters en ik knip het uit.

Vervolgens schrijf ik ook ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij op losse papiertjes in dezelfde grootte.

 

En dan gaan we onderzoeken.

Ik leg het werkwoord op tafel neer.

En vervolgens zeg ik: “Wat als ik het doe?” en ik leg 'ik' voor het werkwoord neer.

 

De leerling zal dan zeggen: het wordt “ik werk”.

OK, top, De –en mag eraf. Knip hem er maar af.

 

En wat als jij het doet?

Dan wordt het “jij werkt”.

OK, wat komt er dan bij? Een t. (die schrijf ik dan ook op een los briefje en leggen we erachter).

 

En hij?

En zij?

En het?

 

En wij?

En ik?

En jullie?

En zij? (dit is altijd een leuke ;-))

 

Zo ontdekt een leerling dat bij iedere ‘persoon’ een bepaalde vorm van het werkwoord hoort.

Daarom heet die vorm van het werkwoord de persoonsvorm.

 

Dus de persoonsvorm van een werkwoord is niet een vorm van een persoon, maar een vorm die door een persoon wordt bepaald.

Die persoon en de persoonsvorm vormen een paar.

Daag kinderen altijd uit om de ‘persoon’ te vinden die de persoonsvorm bepaalt. Natuurlijk kan het ook een dier of ding zijn ;-).

 

Als kinderen dit principe doorhebben, kun je zinnen gaan onderzoeken met meer werkwoorden erin.

Dan zien ze ook het verschil in het gedrag tussen de persoonsvorm en de andere vormen van een werkwoord.

 

Zij werken hard. Als zij verandert in hij, dan wordt de zin:

Hij werkt hard. 

Werken verandert in werkt, dus in deze zin is werken een persoonsvorm.

 

Ik moet hard werken.  

Als ik verandert in wij, dan wordt de zin:

Wij moeten hard werken. 

Dus moet verandert wel (persoonsvorm!), werken verandert niet (dus in deze zin geen persoonsvorm). 

 

Ik heb hard gewerkt. Als ik verandert in hij, dan wordt de zin:

Hij heeft hard gewerkt.

Dus heb verandert wel (persoonsvorm!), gewerkt verandert niet (geen persoonsvorm).

 

Kunnen ze zelf ook dat soort zinnen bedenken?

 

O ja, ik laat kinderen altijd ww (van werkwoord) onder alle werkwoorden in de zin zetten. 

Bij de persoonsvorm laat ik er pv boven zetten.

Zo blijft steeds zichtbaar dat een persoonsvorm altijd een werkwoordsvorm is.

Als kinderen niet weten wat een werkwoord is? Dan moet je dat eerst aan ze leren!! Hoe? Lees: het artikel over het werkwoord