Hoe vind ik de werkwoordelijke rest?

De werkwoordelijke rest omvat alle werkwoorden die in de zin staan, behalve de persoonvorm. De werkwoordelijke rest staan meestal op de laatste plaats van de vraagzin.

Samen met de persoonsvorm is de werkwoordelijke rest onderdeel van het gezegde.

 

Let op: het is mogelijk om meerdere hele werkwoorden aan het eind van de zin te hebben. Ook is het mogelijk een combinatie van een heel werkwoord met een voltooid deelwoord te hebben. Bijvoorbeeld:

Ik | had | dat | moeten weten.

Hij | zou | het | hebben gebracht.

Een los woordje krijg ik, als ik te maken heb met een scheidbaar werkwoord: een werkwoord waar een stukje van afgaat als ik het ga vervoegen. Bijvoorbeeld:

Hij | trekt | zijn schoen | aan.

Het hele werkwoord is hier aantrekken.

Notatie

De werkwoordelijke rest duid ik aan met "wwr".

Hoe kan ik mezelf controleren?

De controle voor het losse woordje is de volgende: kan ik met het losse woordje en de pv een heel werkwoord maken?

De controle voor de werkwoorden aan het eind van de zin is wat lastiger. Deze controle heeft ook te maken met het zoeken naar het zelfstandig werkwoord in de zin.

Je vervangt de persoonsvorm door het eerste werkwoord dat je in het werkwoordelijk gezegde hebt gevonden.

Hij | zou | dat | hebben gebracht.

-> Hij heeft dat gebracht.

Dit herhaal je totdat je geen werkwoorden meer over hebt.

-> Hij bracht dat.

Nu staat er alleen nog een persoonsvorm in de zin. Dit is dan tevens het zelfstandig werkwoord.