Een voegwoord is een woord dat zinnen, woorden of zinsdelen 'aan elkaar voegt' = aan elkaar plakt.

Bijvoorbeeld:

Ik houd van koffie en thee. (en legt een verband tussen koffie en thee)

Zij gaat naar huis en maakt haar huiswerk (en legt een verband tussen de zinnen 'zij gaat naar huis' en 'zij maakt haar huiswerk')

Er bestaan twee soorten voegwoorden:

  • nevenschikkende voegwoorden: deze zetten twee zinnen, woorden of zinsdelen naast (neven) elkaar.
  • onderschikkende voegwoorden: deze maken de ene zin ondergeschikt aan de andere. De zin die met het voegwoord begint (de bijzin), wordt een zinsdeel in de andere zin (de hoofdzin). In de bijzin wordt de volgorde van onderwerp - persoonsvorm anders.

Bijvoorbeeld:

Zij gaat naar huis.

Zij moet huiswerk maken.

Zij gaat naar huis, omdat zij huiswerk moet maken.

 

Een voegwoord geeft meestal een bepaald verband weer tussen twee zinnen:

  • Grammaticaal verband (dat, of, om)
  • Tegenstelling (maar, doch, of)
  • Reden en oorzaak (omdat, doordat, want)
  • Tijd (nadat, voordat, zolang, terwijl, totdat)
  • Toegeving (hoewel, ofschoon)
  • Vergelijking (als, alsof, evenals, dan)
  • Verhouding (naarmate)
  • Voorwaarde (mits, tenzij, wanneer, als, indien)