Zoals al eerder gezegd, wordt in een zin aangegeven:

  • dat iemand/iets iets is
  • dat iemand/iets iets doet
  • dat er iets gebeurt

In het eerste geval (iemand of iets is iets) spreken we van een naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:

  1. een of meerdere werkwoorden, waarvan het belangrijkste werkwoord aangeeft dat iemand iets is (wordt, lijkt, blijkt, heet, ...)
  2. een naamwoordelijk deel, dat aangeeft wat diegene is (wordt, lijkt, blijkt, heet, ...)

Hoe vind ik het naamwoordelijk gezegde?

De stappen die ik doorloop zijn altijd dezelfde:

  1. ik bepaal de persoonsvorm en de andere werkwoorden in de zin
  2. ik bepaal de zinsdelen
  3. ik bepaal het onderwerp
  4. ik vraag mij af: is het onderwerp iets, of doet het iets? (hiervoor kijk ik naar de werkwoorden in de zin)
  5. als het onderwerp iets is, dan vraag ik me af: wat is het onderwerp? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
  6. als er meerdere werkwoorden in de zin staan vormen die samen het werkwoordelijk deel.

Het naamwoordelijk gezegde komt alleen voor in combinatie met één van de werkwoorden zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen (de zogenaamde koppelwerkwoorden).

 

Notatie

De persoonsvorm (= altijd onderdeel van het naamwoordelijk gezegde) wordt aangeduid met "pv". Het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde duid ik aan met "nwd".