Het betrekkelijk voornaamwoord staat aan het begin van een betrekkelijke bijzin. Het wijst altijd terug naar iets in de hoofdzin (of in een andere bijzin). Datgene waar het betrekkelijk voornaamwoord naar terugwijst, noemen we het antecedent.

De man die daar loopt, trekt met zijn been.

Het boek dat op de tafel ligt, is van mijn oom.

Het betrekkelijk voornaamwoord kan als antecedent een woord of een hele zin hebben, maar het antecedent kan ook ingesloten zijn in het betrekkelijk voornaamwoord zelf. Bijvoorbeeld: Wie dat doet, is niet lekker.
De betrekkelijke voornaamwoorden wie en wat zijn dan te zien als de samensmelting van degene die en datgene wat.

Er bestaan ook niet-zelfstandige betrekkelijke voornaamwoorden, namelijk welk(e) en hetwelk, maar die komen alleen in formele zinnen voor:

Dit is de troonzaal, in welk vertrek ieder jaar de troonrede wordt gehouden.

In plaats daarvan gebruiken we meestal het voornaamwoordelijk bijwoord:

Dit is de troonzal, waarin ieder jaar de troonrede wordt gehouden.

(je kunt hier ook het (betrekkelijk) bijwoord waar gebruiken)

 

Het betrekkelijk voornaamwoord past zich aan aan het geslacht van het antecedent. Daarbij is alleen van belang of het woord waarnaar wordt verwezen een de-woord of een het-woord is.

betrekkelijk
voornaamwoord
antecedent
die
  • enkelvoudige de-woorden
  • meervoudige de-woorden of het-woorden
  • de-woorden die personen aanduiden die meewerkend voorwerp zijn in de bijzin
    (de jongen die ik de bal toespeel)
dat
  • enkelvoudige het-woorden
wie
  • de-woorden die personen aanduiden die meewerkend voorwerp zijn in de bijzin
    (de jongen wie ik de bal toespeel)
  • met ingesloten antecedent
    (wie dit leest is gek)
wat
  • onbepaalde voornaamwoorden (alles wat)
  • overtreffende trappen (het grootste wat)
  • hele zinnen (we gingen naar zee, wat we allemaal leuk vinden)
  • een hoedanigheid of een 'substantie'
    (Haar fiets is rood, wat ik een mooie kleur vind;
    Kees is politieagent, wat een stoer beroep is;
    Er zat peper in het eten, wat het heel heet maakte)
  • met ingesloten antecedent: datgene wat
welke
  • de-woorden (maar wel verouderd; die heeft voorkeur)
  • meervoudige de- of het-woorden
hetwelk
(formeel/verouderd)
  • enkelvoudige het-woorden (maar wel verouderd; dat heeft voorkeur)
  • hele zinnen
    (We gingen naar zee, hetwelk we allemaal leuk vinden)
hetgeen
(formeel)
  • hele zinnen
    (We gingen naar zee, hetgeen we allemaal leuk vinden)
  • met ingesloten antecedent: datgene wat